De breuk | Deel I: Het voormalig Nederlands-Indië
De breuk

Het is nog heel stil op de oude asfaltweg naar kantoor. Onder de statige waringins*, die de nacht nog in zich dragen, rekt de ochtend zich uit in afwachting van de dag. De warmte van het vroege licht laat de dauw langzaam opdrogen. De eerste jonge marktvrouwen, met de grote platte manden op hun hoofd, komen voorbij met achter hen de oudere vrouwen, die in kleine bundeltjes in de slendang, het aanvullende dragen.
Ik kijk altijd met genoegen naar de sierlijke gang van de vrouwen. Met de rondingen van Soekina nog in mijn geheugen kan ik hun schoonheid nog beter proeven: de trotse hals, de ritmische armzwaai, het draaien van de heupen, precies aangepast aan de last die ze dragen en de stap die de sarong toelaat, het lenige spel van hun voeten, met de tenen die ieder klein houvast feilloos pakken, zodat hun snelle wiegende gang geen moment onderbroken wordt. Hun oude verschoten baadjes, bijeengehouden door een bamboe pen, kunnen het wippen van de jeugdige borsten niet verbergen. Ze gaan voorbij met neergeslagen ogen, maar ik weet dat ze me gezien hebben en straks om zullen kijken. Als ze een eindje voorbij zijn, begint hun vrolijke gebabbel opnieuw. De oude vrouwen moeten zich tevreden stellen met het aan hen toevertrouwde gezag van hun levenservaring. Geen man die meer naar ze om 
kijkt, maar ze worden gewaardeerd om hun vermogen het familieleven zo te regelen dat de geschillen onderling beslecht worden, buiten de man om.

Met uitzicht over het langgerekte erf waar de stalen elektriciteitsmasten liggen opgestapeld, orden ik op kantoor de aantekeningen van de vorige avond en schrijf de bijbehorende materiaalbonnen uit, ik voel me heerlijk ontspannen en berekend voor mijn taak. Alles is nu prettig en ongehaast, Soekina is nog bij me. Ze verbindt alles van vóór Holland met deze dag.
Een zacht geluid doet me opkijken. Het is Soedirman, de hoofdmonteur, die langzaam op me komt toelopen. Hij hurkt en blijft naar de grond kijken. Ik begrijp dat hij wat wil vragen. Hij is buiten het kantoor gaan hurken. Zo geeft hij aan dat het niet met het werk te maken heeft. Ik ben vrij hem op te merken of niet. Na m’n laatste bon ga ik naar de loods aan de andere kant om te zien of wat ik nodig heb ook voorradig is. Bij Soedirman kijk ik omlaag zoals hij en vraag: ‘Zitten de moeilijkheden zo diep in de grond, Soedirman?’
Hij kijkt eerst verbaasd, lacht even, en zegt· ‘Heer, het is moeilijk met Siti. Mijn zoon is besneden en de wond wil niet helen. Siti zegt dat het komt door die loopse teef van een Oentoek.’
Ik ben een paar keer bij Soedirman thuis geweest en heb kennisgemaakt met de mooie, trotse Siti.
‘Kunt u mij
geen raad geven voor mijn zoon, heer?’
Ik kijk over Soedirman heen naar de verre loodsen van het station waar de wisselwachter de wissels omzet. Bijna uit het zicht zet de rangeertrein zich in beweging. Alles gaat gewoon door, maar er wordt nu iets van mij verwacht. Soedirman moet de kans krijgen het zelf te regelen.
‘Ik weet niet of Oentoek een loopse teef is, Soedirman, maar toen ze laatst je eten op het werk bracht, vond ik dat ze vochtige lippen had en ogen die naar meer keken dan goed is voor een fatsoenlijke vrouw’
Beschaamd buigt hij het hoofd en blijft zo zitten. Ik moet denken aan Boentoe, een beginnende hulpmonteur. Hij is niet zo snugger, maar gekozen om zijn lichaamskracht. Iedere keer dat Oentoek eten bracht, liet ze haar ogen tersluiks over de sterke gestalte van Boentoe glijden. Hij kan een goede partij voor Oentoek zijn. Ik kan het over een paar weken een keer terloops tegen Soedirman zeggen. Daarmee kan ik hem de kans geven een ondergeschikte aan zich te binden.
‘Ik denk dat ik vanmiddag na het werk even naar je zoon ga kijken, Soedirman, misschien kan ik iets voor hem doen Is er al een doekoen* bij geweest?’
‘Ja, heer, maar die zegt dat de jongen getroffen is door het boze oog, en Siti heeft koorts.’
‘Ik
zal vanmiddag iets eerder weg gaan. Dan moet jij het van me overnemen.’
Mijn spontane voornemen verleent me een gezag dat ik anders niet bezit. Soedirman kijkt me hoopvol en dankbaar aan. ‘Mogen de goden u een lang leven schenken, heer.’ Hij buigt nog dieper voorover en raakt mijn voeten aan.

Bij thuiskomst zie ik Soekina met gebogen hoofd op de stoep van de voorgalerij zitten. Ze groet me onderdanig. Voor de nieuwsgierige blikken, die er zeker zijn, is ze een gewone kamermeid die de adat kent. Ik ga naar binnen om mijn bezwete kleren om te wisselen. Alles ligt keurig voor me klaar. Ik roep haar binnen: ‘Is het witgele hemd al uit de was, Soekina? Ik kan het niet vinden’
‘Ik kom, heer.’
Binnen
sluit ze de jaloeziedeuren achter zich en komt met een bezorgd gezicht naar me toe. Haar grootmoeder heeft haar gezegd dat ze uitsluitend het Verhaal moet volgen en niet haar hart laten spreken. Grootmoeder heeft al haar gezag ingezet, maar Soekina heeft haar grootmoeder recht in de ogen gekeken en gezegd: ‘Hoog geëerbiedigde grootmoeder, ik kan niet anders dan mijn hart volgen, ook als het van het Verhaal afwijkt. Het is sterker dan mijn trouw aan het Verhaal en mijn heer zal mij helpen het Verhaal toch verder te dragen, zoals u van mij verwacht.’ De grootmoeder heeft zich daarop zwijgend in haar schemerhoek teruggetrokken. Het boze gemompel is overgegaan in duidelijk dreigende taal, die Soekina met gebogen hoofd aanhoort, hopend dat de goden het hierbij zullen laten.
‘Heer, zonder het met u te overleggen heb ik grootmoeder gezegd dat ik mijn hart zal volgen, ook als het niet overeenkomt met wat het Verhaal voorschrijft. U en ik behoeven ons nu niet meer daardoor gebonden te voelen, al zullen we toch proberen aan het Verhaal te voldoen.’
Ze kijkt me angstig aan, alsof ze boze woorden van me verwacht. Ik neem haar gezicht tussen mijn handen en druk een kus op haar ogen. ‘Het is goed wat je gedaan hebt, Soekina, alleen als we eerlijk zijn kan het Verhaal gevolgd worden, want groter dan alles wat we kennen of vermoeden is de grote Onsterfelijke, in wiens rechterhand alle werelden rusten, die de goden bepaalt en de grote wateren en rivieren onder de sterren doet voortgaan, die de aarde vruchtbaar maakt en de rijst doet groeien, die alles beweegt zonder zelf te veranderen.’
Soekina kijkt me met ontzag aan en grijpt mijn handen. ‘Hoe weet u dit, heer?’
‘Van de oude vertelster, toen ik nog klein was. Zij legde mij alles uit. Iedere avond, bij het oliepitje, weet je nog wel?’
Ze kijkt me gelukkig aan. ‘Dat we maar bij elkaar mogen blijven zodat ik u kan helpen het Verhaal te volgen, heer. Ik zal er grootmoeder van vertellen.’
Later in de oude kamer met het gemurmel van de rioolgoot en het koeren van de duiven op het dak, staat Soekina voor me. Ik trek haar naar me toe. Je grootmoeder, Soekina, ziet niet verder dan de goden en het geheim van het Verhaal. Ze is te oud om die vertrouwde wereld waarin ze groot geworden is los te laten. En in het leven van iedere dag hebben we haar hulp en raad nodig. Verstoor het niet, want nu het moment van de grote Onsterfelijke voorbij is, ben ik weer even onervaren en ontoereikend toegerust voor het leven als vroeger. Ik heb je nodig, Soekina, om volwassen te worden, dat weet je toch?’
‘Dat is zo, heer, maar wat u gezegd heeft bindt ons nog hechter.’
Ik vertel Soekina over de zaak Soedirman. Ze zegt: ‘U hebt het juiste gedaan. Oentoek is te vroeg met mannen begonnen, heer, en Siti moet in haar eer hersteld worden. In het Verhaal, heer, zorgt de vrouw voor de aanvulling van het leven bij de man en de man beschermt haar tegen de demonen en kiest de juiste vrucht voor haar schoot, zodat het Verhaal verder kan gaan. Wiranata is er trots op dat u mij als vrouw hebt genomen . Hij weet hoe u met uw mensen omgaat en neemt graag geld van u aan voor de karbouw, omdat hij u hoogacht. Tegenover anderen is hij trots en afwijzend. Door uw toedoen kan hij de karbouw in tien maanden afbetalen. Het mag zelfs langer zijn, nu u hem helpt. Iedereen weet dat uw woord gelijk is aan soengoe matti*.’
‘Je doet meer dan het leven in mij aanvullen, Soekina. Je zorgt ook dat ik alles op tijd doe. Ik merk hoe prettig en goed dat is. Hoe heb ik ooit zonder je gekund?’
‘Toen was u even buiten het Verhaal, heer. Een slang heeft dan alle kans.’ Ze lacht opeens om haar eigen ernst. ‘U moet nu gaan, heer. En neemt u deze kruiden voor Siti en haar zoon mee?’

Soekina moet ‘s middags vroeger weg om Wiranata te helpen met de offeranden voor de komende oogst. Ik ga gemakkelijk op de versleten stoel op de voorgalerij zitten en kijk naar de verwaarloosde pisang aanplant. De rioolgoot achter het paviljoen murmelt harder dan anders en vergroot de onrust in me. Het is onheilspellend stil. Niets beweegt, alles wacht af. Plotseling ben ik weer terug bij het aanschouwen van de grote Onsterfelijke. Nog meer dan gisteren besef ik hoe beslissend het is daarvan te weten. Van nu af aan moet ik mijn leven kunnen zien vanuit de Onsterfelijke, en niet alleen vanuit het gewone leven. Dat geldt ook voor Soekina, het Verhaal, de raadgevingen van de grootmoeder en mijn herinneringen. De schok is zo groot dat het me verlamt. De bekende wereld lijkt voorgoed voorbij. Ik ben helemaal alleen, en alles wat ik ooit zag en beleefde is ver weg in de tijd, die langzaam blijft voortschuiven. Het lijkt wel of hiermee het gewone opnieuw in het slot valt.
Op weg naar kantoor denk ik er nog over na en vraag me af: is wat ik nu zie echt, of hoort het bij de betovering die over me kwam toen Imah me vertelde van die andere wereld die je niet kon zien, maar waar alles al in gang was gezet? Maar de zon schijnt toch, en Soekina heeft zelfs gelachen. Als ik al betoverd ben, hoort dit er ook bij. Dit ken ik vanaf mijn geboorte, zelfs van daarvóór. Opnieuw overvalt me een beklemming. Vóór m’n geboorte was er iets veel dwingenders, iets wat er altijd was en je nooit verliet. Het duizelt me.
Het knerpen
van het grind onder mijn fietswielen doet me terugkeren naar de gewone werkelijkheid. De wereld die zo duidelijk en zorgeloos was toen ik van huis wegreed, staat op z’n kop. Terwijl ik mijn fiets weg zet en langzaam naar kantoor loop, besef ik dat van nu af aan alle zekerheid van vroeger weg is.

* Zie de Woordenlijst achterin.

 

< terug naar Online bladerboeken